“To cheat or not to cheat, is that the question?
Nu in de geneeskundeopleiding veel toetsen online plaatsvinden, waarbij surveillance zeer beperkt mogelijk is, worden studenten geconfronteerd met een dilemma: pak ik de kans om mijzelf een handje te helpen bij een examen, of doe ik dat niet? Dit dilemma vraagt om een morele afweging waarmee je voor jezelf bepaalt wat het goede is om te doen. Waar moet je dan aan denken?
De 4 I’s van professionaliteit voor geneeskundestudenten zijn: Inzet, Interactie, Introspectie en Integriteit. Je kunt verschillende meningen hebben over welk gedrag in een bepaalde situatie wel of niet professioneel is, maar dat geldt toch eigenlijk alleen voor de eerste drie I’s. De laatste, Integriteit, kent alleen zwart en wit en geen grijstinten. Een beetje integer bestaat niet, en beetje frauderen bestaat ook niet. Is het aan je laars lappen van regels bij een examen niet gewoonweg fraude?
Hoe maakt een arts eigenlijk de afweging om wel of niet het goede te doen? Als arts ben je vaak alleen met je patiënt, bijvoorbeeld in de spreekkamer of naast het bed of tijdens een videoconsult. Een professionele arts probeert steeds het vertrouwen van patiënten en collega’s voor zich te winnen. Al doe je je werk soms alleen, toch ben je altijd deel van een team dat op jouw integriteit wil kunnen rekenen zodat je gezamenlijk goede patiëntenzorg levert. Uiteindelijk heeft de afweging van wat het goede is om te doen gevolgen voor het vertrouwen dat de maatschappij in artsen kan stellen.Integriteit kun je dan ook omschrijven als: “Het goede doen, ook als niemand meekijkt.” En als je dat in overweging neemt, ligt er een heel andere vraag voor:
To trust or not to trust, that is the question!
Het echte dilemma voor studenten is: vertrouw ik erop dat mijn docenten dié kennis en professionele competenties toetsen die ik werkelijk nodig heb om een goede dokter te worden? En ook docenten hebben een dilemma: vertrouw ik erop dat mijn studenten niet alleen aan hun eigenbelang denken, maar ook aan het belang dat de maatschappij heeft, namelijk dat zij zich ontwikkelen tot een professionele dokter? De wijze waarop deze vragen worden beantwoord, heeft voor beide groepen gevolgen. Voor docenten betekent het dat zij heel goed moeten nadenken over wat ze willen toetsen, en op welke manier. Welke kennis moet een student paraat hebben ook zonder bronnen te kunnen raadplegen? En welke onderdelen vragen er juist om dat studenten de boeken induiken, of met elkaar overleggen om tot een juist antwoord te komen? En voor studenten betekent het dat zij hun einddoel voor ogen moeten houden: een dokter worden in wie patiënten en collega’s hun vertrouwen kunnen stellen. Ook op die momenten dat er even niemand meekijkt.”